’s Morgens leek het ergste voorbij. Maar de nieuwsberichten over de middag waren tegenstrijdig. Het ergste was voorbij, maar leek nog te moeten komen. De wind zou naar het westen keren, meer op de kust en het springtij in de namiddag hoger. Het zou droog blijven, de toeristen waren weer welkom, maar het rampenplan bleef van kracht. Ik vond dit alles nogal wat verwarrend en bedacht dat de beste manier om het weer te kennen was om naar buiten te gaan en deze zelf te observeren. In plaats van nieuwsberichten, radiocommentaar en internet wilde ik zelf ervaren welk weer het nu echt was. Kortom, ik was er nieuwsgierig naar te zien wat er van al dit gedoe nu aan was.
Na de middag trok ik naar zee. Het openbaar vervoer zou waarschijnlijk dit weer als alibi voor gebrek aan regelmatige dienstverlening aanwenden en ik had geen zin lang in regen en wind te staan wachten op Godot van De Lijn. Daarom vond ik het opportuun om de auto te nemen.Nadat de wind mijn portier voor mij dichtgeslagen had, bevond ik mij na een korte wandeling op mijn observatieterrein vlakbij zee en strand. Aan de Visserskaai waren de stormluiken dicht. De ondergrondse parking was er afgesloten. De zee was erg woelig en de wind stond strak. Het voelde bitter koud. De regen striemde mijn gezicht. De koppen van de golven op zee waren wit, wijzend op storm. De meeuwen vlogen niet in de lucht, maar waaiden heen weer tussen plastiek zakken, die net als hen als een speelbal van het zwerk in de lucht rondtolden. Rond zestien uur zou het springtij verlopen en het ergste leed geleden zijn. Zo was het aangekondigd. Het werd vier uur… Springtij leek inderdaad voorbij en er was geen onheil geschied. Het was alsof de wereld stil stond, alsof alle burgers van de Noordzeekust en het hinterland tot voorbij de hoofdstad de adem in hielden. Tot ze allen opgelucht uit ademden en zuchten. Toen gebeurde het. Waar ik stond stak er een stevige landwind de kop op, alsof al dat zuchten en die collectieve verademing een eigen storm opgeroepen had. Hier was ik dan ook niet op bedacht geweest. Mijn hoed, die ik tot dan toe stevig op de kop van de wind vast gehouden had, vloog onverwacht door die landwind in de rug aangevallen in de lucht. Ik kon ze niet meer grijpen. Ze rolde eerst voor mijn voeten uit, vloog de lucht in en dartelde en buitelde in de richting van de waterkeringsmuur. En wat ik niet mocht, mocht mijn hoed wel: de waterkeringsmuur overschrijden…
Met lede ogen zag ik mijn Stetson van 169 euro de waterkeringsmuur over waaien, recht naar zee toe. Ik vervloekte dat ding. Ik vervloekte de storm. Ik vervloekte vooral de landwind die plots aangewakkerd was door die opluchting van afgewend onheil. Ik vervloekte al die onheilsberichten die mij geen zier geholpen hadden. Ik zag mijn hoed langzaam neerdalen en zacht landen op de golven. Als een hoedje van papier dreef het op die woelige baren. Ik zag het sieraad van mijn kale hoofd, dat mij zo dierbaar was, vechten tegen de verdrinkingsdood. Een zwart kleinood alleen in een grijze zee strijdend tegen duizenden witte schuimkoppen. Tot het uiteindelijk op moest geven. Het deed mij pijn. Het voelde als een zoenoffer aan de wrede zee. Een offer geplengd om mij voor verder onheil te vrijwaren.Verslagen trok ik mij terug. Innerlijk verhit droop ik af . Met bevriezend kaal hoofd door ijzige wind en regen keerde ik terug naar mijn auto. Toen ik aan de auto kwam, lachte een ander onheil mij toe. Blijkbaar had de rukwind die mijn portier dichtgeslagen had, ook mijn parkeerticket van achter de ruit geblazen. Het lag op de grond bij de passagierszetel. Het briefje van de parkeerboete wapperde onder de ruitenwisser. Mijn grootste onheil van die dag besefte ik echter pas later. Na het verlies van mijn hoed en de parkeerboete, was ik vergeten mijn lottobriefje voor de extratrekking van vrijdag de dertiende in te dienen. Ik had alle kans op het groot lot en het grote geluk verspeeld door al die poeha rond de storm, die men Dieter is gaan noemen.
Dieter, geboren op vrijdag de dertiende aan de Belgische kust, ik zal jou nooit vergeten. Door al dat gedoe rond jouw geboorte, heb ik dé kans op het grote geluk verspeeld. Gelukkig komen er nog vrijdagen de dertiende. Ik zal dan zeker mijn kans opnieuw wagen. Ik zal winnen. Dieter, jij zal daar voor zorgen. Jij weet dat ik dat verdien. Jij weet dat dertien mijn geluksgetal is.EINDE
Brise d’Ostende / Léon Spilliaert